Ezekiel 40

1In het vijf en twintigste jaar onzer gevankelijke wegvoering, in het begin des jaars, op den tienden der maand, in het veertiende jaar, nadat de stad geslagen was; even op dienzelfden dag, was de hand des Heeren op mij, en Hij bracht mij derwaarts.
 wegvoering, Met den koning Jojachin; zie boven Eze 1:2 , en Eze 24:1 , en Eze 33:21 .
,
 begin des jaars, Hebreeuws, het hoofd des jaars; dat de Joden houden voor het begin van het burgerlijke jaar. Anderen verstaan het van het kerkelijke jaar.
,
 maand, Versta, de eerste maand.
,
 stad Jeruzalem. Zie boven Eze 33:21 , en Eze 24:1-2 , met de aantekening aldaar.
,
 even op dienzelfden dag, Zie boven Eze 2:3 , en Eze 24:2 , met de aantekening. Hebreeuws, in het been, of in de kracht des daags.
,
 hand des HEEREN op mij, Zie boven Eze 1:3 .
,
 derwaarts Te weten in het land Israël; versta in een gezicht, gelijk volgt.
2In de gezichten Gods bracht Hij mij in het land Israëls, en Hij zette mij op een zeer hogen berg; en aan denzelven was als een gebouw ener stad tegen het zuiden.
 gezichten Gods Zie boven Eze 1:1 , en Eze 8:3 .
,
  Hij mij in het land Israëls, De Heere.
,
 Hij zette mij op een zeer hogen Vergelijk Rev 21:10 . Zie van het Hebreeuwse woord boven Eze 37:1 .
,
 berg; Het is aanmerkelijk dat noch berg, noch stad, zo hier als in het volgende, genoemd wordt, maar alleen door het woord als, bedektelijk, als met den vinger, op Zion of Maria, en Jeruzalem gewezen, hetwelk dienen kon om onze gedachten te meer van het aardse Zion en Jeruzalem af te trekken, en te leiden tot het hemelse en geestelijke, te weten Gods ker, onze aller moeder, Gal 4:26 , welker naam zal zijn: de HEERE is aldaar; onder Eze 48:35 . Tot gelijk einde kon strekken het onderscheid, dat er is tussen dit ganse gebouw en de voorgaanden tempel van Salomo en den anderen, die na de wederkomst uit Babel gebouwd is. Waarom ook nergens in Ezra, Nehemia, Haggaï en Zacharia gevonden wordt dat men in de wederopbouwing van den tempel of der stad zich zou hebben geschikt naar dit verborgen gezicht, hetwelk zelfs verscheidene Joodse rabbijnen moeten bekennen te zien op den tijd van den Messias.
,
 zuiden Ezechiël, staande in het noorden, [waar de tempel geweest was. Zie Psa 48:3 ] , zag ene stad voor zich in het zuiden.
3Als Hij mij daarhenen gebracht had, ziet, zo was er een man, wiens gedaante was als de gedaante van koper; en in zijn hand was een linnen snoer, en een meetriet; en hij stond in de poort.
 daarhenen gebracht had, Of, had doen ingaan, ingebracht had.
,
 man, Men kan hierdoor, met de meeste uitleggers, verstaan den Heere Christus, als den oppersten stichter van zijn huis, die hier niet verschijnt in schrikkelijke majesteit, als een rechter, maar lieflijk als een bouwmeester; of immers een engel, dien het den Zoon Gods geliefd heeft daartoe te gebruiken. Vergelijk boven Eze 1:26 , en Eze 9:2 , en Eze 10:2 ; Zec 6:12 , enz.; Rev 11:1 ; idem onder Eze 43:6 , alwaar het schijnt dat dezen man onderscheiden wordt van den Heere sprekende uit den tempel.
,
 koper; Of, staal, zijnde schoon en net, hard en duurzaam. Vergelijk Rev 1:15 ; idem boven Eze 1:7 , en wijders Psa 45:3 , en Psa 102:27-28 , doch hier niet als een brandende hasmal, boven Eze 1:4 , Eze 1:27 .
,
 hand Als hebbende het beleid en de bediening van dit geestelijk gebouw.
,
 linnen snoer, Als een landmeter; want toen placht men met snoeren of koorden het land af te meten en te delen. Zie onder Eze 47:3 , Eze 47:13 , met de aantekening, en vergelijk Rev 21:15 ; Zec 2:1 wordt het genoemd een meetsnoer.
,
 meetriet; Gelijk een bouwmeester, om dit nieuwe gebouw juist af te meten, dat men te dien einde veel met rieten [zijnde daartoe zeer bekwaam] gewoon was te doen, waarvoor wij het woord meetroede zouden kunnen gebruiken. Zie Rev 11:1 . Alzo moet Gods huis naar zijn raad en woord gesticht en gericht worden, als naar de enige regelmaat en het souvereine richtsnoer aller stichting; zie hierop de manier van spreken Isa 28:10 ; Gal 6:16 ; Phi 3:16 , en daarvan worden de boeken der Heilige Schriftuur kanoniek genoemd. Vergelijk Exo 25:9 , Exo 25:40 ; Act 7:44 ; Heb 8:5 . Voorts kan men, aangaande de ganse metingen van dit geestelijke gebouw vergelijken Eph 3:17-19 .
,
 in de poort Als Heere des huizes en erfgenaam van alles, openende en sluitende; of immers, als last van dien hebbende. Zie Joh 10:2-3 ; Heb 1:2 , en Heb 3:3 , Heb 3:6 ; Rev 3:7 . Anders: bij de poort, of in ene poort.
4En die man sprak tot mij: Mensenkind! zie met uw ogen, en hoor met uw oren, en zet uw hart op alles, wat ik u zal doen zien; want, opdat ik u zou doen zien, zijt gij herwaarts gebracht; verkondig daarna den huize Israëls alles, wat gij ziet.
 Mensenkind Zie boven Eze 2:1 .
,
 zie met uw ogen, Dat is, let met zonderlinge aandacht op alles wat gij ziet en hoort, opdat gij het volk Gods getrouwelijk moogt voordragen, gelijk volgt. Vergelijk Mat 10:27 ; Luk 12:3 ; Act 20:20 , Act 20:27 ; 1Co 11:23 , enz., en wijders in het algemeen, 1Co 12:7 ; alzo onder Eze 43:10-11 .
5En ziet, er was een muur buiten aan het huis, rondom henen, en in des mans hand was een meetriet van zes ellen, elke el van een el en een handbreed, en hij mat de breedte des gebouws een riet, en de hoogte een riet.
 muur buiten aan het huis, In het vierkant omsingelende de gehele plaats van al dit gebouw. Vergelijk Isa 26:1 ; Zec 2:4-5 . Zie van den omgang van dezen muur, onder Eze 42:15-20 .
,
 rondom henen, Hebreeuws, rondom, rondom, en zo in het volgende.
,
 elke el De maat van elke el was een gewone el en een handbreed, zodat het meetriet was van zes gewone ellen en zes handbreedten.
,
 handbreed, Gerekend op de breedte van vier samengevoegde vingers of drie duimen.
,
 breedte des gebouws Dat is, de dikte van dezen muur.
,
 hoogte De laagte van dezen buitenmuur nemen sommigen als een afbeelding, ten eerste van Christus' uiterste vernedering, van welke Hij is voortgegaan en gewassen, totdat Hij, het werk onzer verlossing volbracht hebbende, is verhoogd en ingegaan in het heilige der heiligen. Zie Joh 3:30 ; Phi 2:7 , enz.; Heb 9:11-12 , Heb 9:24 ; ten tweede van den eersten aanvang, en alzo het volgende van den voortgang en wasdom van het Christendom, en verscheidene maten der gaven aller leden van Christus, in dit leven, totdat Hij hen voert met Hem in de hemelse plaatsen, die Hij hun bereid heeft. Zie Luk 17:5 ; Rom 1:17 ; 1Co 13:9-10 , 1Co 13:12 ; Eph 4:12-14 , Eph 4:16 ; Rev 22:11 .
6Toen kwam hij tot de poort, welke zag den weg naar het oosten, en hij ging bij derzelver trappen op, en mat den dorpel der poort een riet de breedte, en den anderen dorpel een riet de breedte.
 poort, Versta, de eerste poort.
,
 zag den weg naar het oosten, Hebreeuws, welker aangezicht [was] des wegs enz.
,
 trappen op, Hoeveel die geweest mogen zijn, wordt hier niet vermeld, als wel van de anderen in het volgende geschiedt.
7En elk kamertje een riet de lengte, en een riet de breedte; en tussen de kamertjes vijf ellen; en den dorpel der poort, bij het voorhuis der poort van binnen, een riet.
 elk kamertje Hebreeuws, het kamertje; dat is, elk der kamertjes, of celletjes, die aan beide zijden in het noorden en zuiden, tussen de eerste en tweede poort tegenover elkander waren, tot enig verblijf van de poort en dorpelwachters, en degenen die van buiten inkwamen. Hetwelk enigen houden voor ene afbeelding van de aankomst, ingang, inschrijving en opneming der leden van Christus in zijn huis, of, [om zo te spreken] onder zijn dak, hoede en bescherming op aarde, en daarna in de hemelse woonsteden. Zie Psa 22:31 , en Psa 87:4-6 ; Isa 54:3 , enz., en Isa 60:4 , enz.; Mat 25:10 ; Luk 16:9 ; Act 2:41-42 , enz.
,
 tussen de kamertjes Dat is, de plaats of het ruim, spatie tussen de kamertJes.
,
 dorpel der poort, Dat is, beide dorpels [gelijk sommigen] gelijk vs.6.
,
 voorhuis der poort Of, portaal, en zo in het volgende, gelijk sommigen dit nemen.
8Ook mat hij het voorhuis der poort van binnen, een riet.
 Ook mat hij het voorhuis Anders: en als hij gemeten had, enz., en dan vs.9, zo mat hij, enz.
,
 binnen, Of, inwendig, inwaarts.
9Toen mat hij het andere voorhuis der poort, acht ellen, en haar posten twee ellen; en het voorhuis der poort was van binnen.
 haar posten Te weten van de poort, of zijne, te weten van het voorhuis of portaal.
,
 en het voorhuis der poort Anders: te weten het voorhuis der poort van binnen.
10En de kamertjes der poort, den weg naar het oosten, waren drie van deze, en drie van gene zijde; die drie hadden enerlei maat; ook hadden de posten, van deze en van gene zijde, enerlei maat.
 drie van deze, Hebreeuws, drie van hier en drie van hier; dat is, van daar, waarvan de zin is, naar den aard der Hebreeuwse spraak, zulks als in den tekst staat en zo in het volgende.
11Voorts mat hij de wijdte der deur van de poort tien ellen; de lengte der poort dertien ellen. 12En er was een ruim voor aan de kamertjes, van een el van deze, en een ruim van een el van gene zijde; en elk kamertje zes ellen van deze, en zes ellen van gene zijde.
 ruimte Hebreeuws, grens, paal.
,
 voor aan de kamertjes, Hebreeuws, voor het aangezicht.
13Toen mat hij de poort van het dak van het ene kamertje af tot aan het dak van een ander; de breedte was vijf en twintig ellen; deur was tegenover deur.
 van een kamertje af Anders: van het dak der kamertjes af tot haar [der poorten] dak toe.
14Ook maakte hij posten van zestig ellen, namelijk tot den post des voorhofs, rondom de poort henen.
 maakte hij posten Dat is, hij mat, gelijk velen dit hier verstaan, alzo het gebouw al gemaakt of gereed was. Zie boven vs.5.
,
 voorhofs, De voorhoven des Heeren, waarin Gods volk zich placht te onthouden, [die er verscheidene geweest zijn voor dezen tempel, gelijk in het volgende verhaald wordt], houden enigen als ene afbeelding van de uitbreiding der kerk van het Nieuwe Testament in vele bijzondere kerken door de ganse wereld vergaderd, doch allen behorende tot het lichaam der algemene kerk en gemeenschap hebbende aan den Heere Christus en zijne weldaden, door den tempel afgebeeld. Zie Psa 65:5 , en Psa 84:3 , en Psa 87:4-6 , en Psa 100:4 , enz.; Isa 54:2-3 , enz., en Isa 60:4 , enz., en Isa 62:9 .
15En van het voorste deel der poort des ingangs, tot aan het voorste deel van het voorhuis van de binnenpoort, waren vijftig ellen.
 voorste deel der poort Hebreeuws, aangezicht; en zo in het volgende.
,
 des ingangs, Of, waar men aankomt.
,
 van de binnenpoort, Of, [namelijk tot aan] de binnenpoort.
16En er waren gesloten vensters aan de kamertjes, en aan hun posten inwaarts in de poort rondom henen; alzo ook aan de voorhuizen; de vensters nu waren rondom henen inwaarts, en aan de posten waren palmbomen.
 gesloten vensters Versta, met glas, of eng, nauw [alsof zij gesloten waren] doch alzo dat zij inwendig schoon licht gaven, [vergelijk 1Ki 6:4 ,] afbeeldende het ware licht, dat de Heere Christus in zijne kerk zou inbrengen door zijn Woord en Geest. Zie Isa 42:6-7 , en Isa 49:6 , en Isa 60:19-20 ; Joh 1:7-8 , en Joh 8:12 ; Rev 21:23-24 , enz.
,
 voorhuizen; Anders, galerijen, bogen.
,
 de vensters Anders, [aan] de vensters nu, enz. en aan de posten waren palmbomen.
,
 palmbomen Afbeeldende den geestelijk sierlijken, altijd groenenden, vruchtbaren en onverwinnelijken staat der kerk. Zie Psa 92:13 ; Son 7:7-8 ; Rev 7:9 .
17Voorts bracht hij mij in het buitenste voorhof, en ziet, er waren kameren, en een plaveisel, dat gemaakt was in het voorhof rondom henen, dertig kameren waren er op het plaveisel.
 buitenste voorhof, Dat sommigen noemen het voorhof der vrouwen.
,
  dertig kameren In mijns vaders huis zijn vele woningen, zegt de Heere Christus. Joh 14:2 , en op aarde beschikt Hij den zijnen plaats en berging tegen onweder, regen en hitte der zon, dat is bestendigen troost in alle kruis. Zie Isa 4:5-6 , en Isa 32:2 , enz.
18Het plaveisel nu was aan de zijde van de poorten, tegenover de lengte van de poorten; dit was het benedenste plaveisel.
 lengte van de poorten; Of, langs de poorten henen.
,
 benedenste plaveisel Of, laag. Anders: tegenover de lengte van de poorten; [daar was] het lage plaveisel. Dit verstaan sommigen alzo, dat dit plaveisel in het midden verheven en hoog opgaande was, en de zijden laag afgaande, om alle onreinheid bekwamelijk af te spoelen.
19En hij mat de breedte, van het voorste deel der benedenste poort af, voor aan het binnenste voorhof, van buiten, honderd ellen, oostwaarts en noordwaarts.
 voorste deel Hebreeuws, aangezicht.
,
 voor aan het binnenste voorhof, Hebreeuws, voor het aangezicht, of, [gelijk sommigen] tot aan het aangezicht; dat is, tot aan het voorste van het binnenste voorhof.
20Aangaande de poort nu, die den weg naar het noorden zag, aan het buitenste voorhof, hij mat derzelver lengte en derzelver breedte.
 zag, Hebreeuws, welker aangezicht was, enz., alzo vs.22.
21En haar kamertjes, drie van deze en drie van gene zijde; en haar posten en haar voorhuizen waren naar de maat der eerste poort; vijftig ellen haar lengte, en de breedte van vijf en twintig ellen.
 waren naar de maat der eerste poort; Hebreeuws, was; te weten elkeen van dien.
,
 van vijf en twintig ellen Hebreeuws, vijf en twintig in de el.
22En haar vensters, en haar voorhuizen, en haar palmbomen, waren naar de maat der poort, die den weg naar het oosten zag; en men ging daarin op met zeven trappen, en haar voorhuizen waren voor aan dezelve.
 men ging daarin Hebreeuws, zij gingen, of, zij zouden opgaan; dat is, men ging op, gelijk elders dikwijls. Vergelijk onder Eze 40:38 , Eze 4:41-42 .
,
 voor aan dezelve Hebreeuws, voor het aangezicht van dien. Alzo vs.26.
23De poort nu van het binnenste voorhof was tegenover de poort van het noorden en van het oosten; en hij mat van poort tot poort honderd ellen. 24Daarna voerde hij mij den weg naar het zuiden; en ziet, er was een poort den weg naar het zuiden; en hij mat derzelver posten, en derzelver voorhuizen, naar deze maten.
 naar deze maten Dat is, gelijk de voorzegde andere maten waren.
25En zij had vensteren, ook aan haar voorhuizen, rondom henen, gelijk deze vensteren; de lengte was vijftig ellen, en de breedte vijf en twintig ellen.
 gelijk deze vensteren; Gelijk de andere vensters waren.
26En haar opgangen waren van zeven trappen, en haar voorhuizen waren voor aan dezelve; en zij had palmbomen, een van deze, en een van gene zijde aan haar posten. 27Ook was er een poort in het binnenste voorhof, den weg naar het zuiden; en hij mat van poort tot poort, den weg naar het zuiden, honderd ellen. 28Voorts bracht hij mij door de zuiderpoort tot het binnenvoorhof; en hij mat de zuiderpoort naar deze maten.
 binnenvoorhof; Versta, het tweede of middelste voorhof, tot onderscheiding van het binnenste of derde, vs.44.
,
 naar deze maten Dat is, gelijk de andere waren; gelijk boven en in het volgende.
29En haar kamertjes, en haar posten, en haar voorhuizen waren naar deze maten; en zij had vensteren, ook in haar voorhuizen, rondom henen; de lengte was vijftig ellen, en de breedte vijf en twintig ellen. 30En er waren voorhuizen rondom henen; de lengte was vijf en twintig ellen, en de breedte vijf ellen.
 lengte was vijf en twintig ellen, Sommigen verzetten deze woorden, en lezen vijftig voor vijf ellen, aldus: De lengte was vijftig ellen, en de breedte vijf en twintig ellen, uit vergelijking van vs.21, 25, 33, 36.
31En haar voorhuizen waren aan het buitenste voorhof, ook waren er palmbomen aan haar posten, en haar opgangen waren van acht trappen. 32Daarna bracht hij mij tot het binnenste voorhof, den weg naar het oosten; en hij mat de poort, naar deze maten; 33Ook haar kamertjes, en haar posten, en haar voorhuizen naar deze maten; en zij had vensteren ook aan haar voorhuizen, rondom henen; de lengte was vijftig ellen, en de breedte vijf en twintig ellen. 34En haar voorhuizen waren aan het buitenste voorhof; ook waren er palmbomen aan haar posten, van deze en van gene zijde; en haar opgangen waren van acht trappen. 35Daarna bracht hij mij tot de noorderpoort; en hij mat naar deze maten. 36Haar kamertjes, haar posten en haar voorhuizen; ook had zij vensteren rondom henen; de lengte was vijftig ellen en de breedte vijf en twintig ellen. 37En haar posten waren aan het buitenste voorhof; ook waren er palmbomen aan haar posten, van deze en van gene zijde; en haar opgangen waren van acht trappen. 38Haar kameren nu en haar deuren waren bij de posten der poorten; aldaar wies men het brandoffer.
 kameren nu en haar deuren Hebreeuws, kamer, deur; dat is, elk ene.
,
 Wies men Hebreeuws, wiesen, spoelden zij, of zouden zij wassen; vergelijk boven vs.22, en zie Exo 29:17 ; Lev 1:9 , Lev 1:13 , en Lev 8:11 , Lev 8:21 , en Lev 9:14 ; afbeeldende den heiligen doop, mitsgaders de geestelijke reiniging en zuivering, die zij dagelijks allen van node hebben, die God welbehagelijk zullen dienen; waarvan dikwijls in de Schriftuur gesproken wordt; zie Act 22:16 ; 1Co 6:11 ; 2Ti 2:21 ; Tit 3:5 ; Heb 10:22-23 ; Jam 4:8 , enz.
,
 brandoffer Zie Gen 8:20 ; Lev 6:9 , met de aantekening. Versta hier, het vlees, dat geofferd zou worden.
39En in het voorhuis der poort waren twee tafelen van deze, en twee tafelen van gene zijde, om daarop te slachten het brandoffer, en het zondoffer, en het schuldoffer.
 brandoffer, Dat is, het vee, dat tot deze offeranden gebruikt werd.
,
 zondoffer, Hebreeuws, zonde, idem, schuld; gelijk in het volgende dikwijls; zie Lev 4:3 . Door dit slachten, en voorts door de offeranden, aangemerkt in het algemeen werd afgebeeld, ten eerste het enige slacht en welriekend zoenoffer van onzen Hogepriester Jezus Christus, in het heilige Evangelie voorgedragen en door de heilige Sacramenten, voornamelijk het heilig Avondmaal, betekend en verzegeld; ten tweede, het werk van den heiligen kerkedienst, waardoor de mensen geestelijk Gode als geslacht en bereid worden tot een aangenaam offer; ten derde, de geestelijke slachting, doding en kruisiging van onszelven, dat is, den ouden mens, en den dankbaarheid der gelovigen, die zij zelf, als geestelijke priesters, ja een koninklijk priesterdom, hunnen Zaligmaker schuldig zijn en opofferen; zie Psa 40:7-9 ; Isa 53:7 , Isa 53:10 ; 1Co 11:24-25 ; Gal 3:1 ; Heb 10:1 , Heb 10:4-5 , enz. Voorts Isa 66:20 ; Mal 1:11 , en Mal 3:3-4 ; Rom 6:6 , en Rom 12:1 , en Rom 15:15-16 ; Phi 2:17 ; Col 3:5 ; Heb 13:15-16 , enz.; 1Pe 2:9 ; Rev 1:6 .
40Ook waren er aan de zijde van buiten des opgangs, aan de deur der noorderpoort, twee tafelen; en aan de andere zijde, die aan het voorhuis der poort was, twee tafelen.
 zijde van buiten des opgangs, Hebreeuws, schouder; dat ook voor zijde genomen wordt; alzo in het volgende.
41Vier tafelen van deze, en vier tafelen van gene zijde, aan de zijde der poort, acht tafelen, waarop men slachtte.
 Vier tafelen van deze, Zie vs.39,40.
,
 men slachtte Vergelijk boven vs.22, 38.
42Maar de vier tafelen voor het brandoffer waren van gehouwen stenen, de lengte een el en een halve, en de breedte een el en een halve, en de hoogte een el; op dezelve nu leide men het gereedschap henen, waarmede men het brandoffer en slachtoffer slachtte.
 men het brandoffer en slachtoffer slachtte Vergelijk boven vs.22, 38, 41.
43De haardstenen nu waren een handbreed dik, ordentelijk geschikt in het huis rondom henen; en op de tafelen was het offervlees.
 haardstenen Vergelijk Psa 68:14 , met de aantekening. Anders, haken, te weten om de beesten daaraan op te hangen, de huid af te trekken, om voorts in stukken te houwen, enz.
,
 in het huis rondom henen; Of, van binnen.
44En van buiten de binnenste poort waren de kameren der zangers, in het binnenste voorhof, dat aan de zijde van de noorderpoort was; en het voorste deel derzelve was den weg naar het zuiden; een was er aan de zijde van de oostpoort, ziende den weg naar het noorden.
 zangers, De Levieten, die gesteld waren om God in zijn huis met zingen en spelen te loven. Zie 1Ch 6:31 , en 1Ch 16:4 , en 1Ch 23:5 , 1Ch 23:30-31 . Door deze en andere diensten, die in het volgende, in de beschrijving van dit nieuwe huis des Heeren, vermeld worden, werden afgebeeld de verscheidene bedieningen, die in de kerk van het Nieuwe Testament zouden zijn, alsook in het algemeen verscheidene oefeningen der godzaligheid, bij de lidmaten der kerk, die hare voorgangers en herders zouden helpen en gehoorzaam navolgen. Zie Rom 12:6-8 ; 1Co 12:5 , enz.; Eph 4:11-12 , en Eph 5:19 ; 1Ti 3 ; Titus 1, 2; Heb 13:7 , Heb 13:17 , enz.
,
 binnenste voorhof, Versta, het allerbinnenste of derde voorhof, dat aan het voorhuis van dezen tempel was.
,
 derzelve Te weten kamers.
,
 een was er aan de zijde van de oostpoort, Anders: een andere [rij van kamers] enz.
,
 ziende den weg naar het noorden Hebreeuws, het aangezicht van den weg enz.
45En hij sprak tot mij: Deze kamer, welker voorste deel den weg naar het zuiden is, is voor de priesteren, die de wacht des huizes waarnemen.
 kamer, Dat is, kamers, elk dezer kamers, gelijk enigen dit verstaan; alzo in vs.46. Vergelijk onder Eze 42:1 , Eze 42:4-5 .
,
 voorste deel Hebreeuws, aangezicht, alzo in vs.46.
,
 wacht des huizes waarnemen Dat is, de dienst van Gods huis; vergelijk Lev 8:35 ; Num 3:7 ; onder Eze 44:8 , Eze 44:14-15 . Sommigen verstaan hier en in vs.46, uit vergelijking van onder Eze 44:10 , Eze 44:14 , de Levieten, gerekend onder de priesters of derzelver naam, omdat zij den priesters gegeven en bijgevoegd waren tot hun behulp; zie Num 3:6-9 , enz. en Num 18:2-4 ; 1Ch 23:27-28 ; of priesters genoemd, [gelijk ook 2Ki 23:9 ,] omdat zij tevoren priesters geweest waren, maar afgezet, gelijk van enigen gezegd wordt, onder Eze 44:12-14 . Het schijnt altijd klaar te zijn, dat hier onderscheid gemaakt wordt tussen de wacht van het huis en de wacht van het altaar, gelij in vs.46 te zien is; gelijk onder Eze 44:14-15 tussen de wacht en van het huis en van het heiligdom.
46Maar de kamer, welker voorste deel den weg naar het noorden is, is voor de priesteren, die de wacht des altaars waarnemen; dat zijn de kinderen van Zadok, die uit de kinderen van Levi tot den Heere naderen, om Hem te dienen.
 wacht des altaars waarnemen; Dat is, de bediening van het brandofferaltaar; waardoor sommigen [gelijk in het voorgaande vs.] verstaan den dienst der Levieten, dien zij den priesters in het offeren moesten doen bij het brandofferaltaar. Doch de aandachtige lezer kan vergelijken onder Eze 44:15 .
,
 Zadok, Zie van dezen breder onder Eze 44:15 .
,
 naderen, Dit naderen en genaken tot den HEERE [waarvan ook in het volgende dikwijls vermeld wordt] was ene afbeelding van de nadering van Jezus Christus, onzen Middelaar, tot den Vader voor ons, en voorts van de voorbidding der herders voor hunne kudde en van alle gelovigen [als geestelijke priesters] in het algemeen, met hunne gebeden en godsdiensten, in Christus' naam. Zie Jer 30:21 ; Rom 1:9-10 ; Eph 1:16-17 ; Col 4:12 ; Heb 10:19 , Heb 10:22 , enz., en Heb 13:17 .
47En hij mat het voorhof: de lengte honderd ellen, en de breedte honderd ellen, vierkant; en het altaar was voor aan het huis.
 altaar Het brandofferaltaar.
,
 voor aan het Hebreeuws, voor het aangezicht.
,
 huis Dat is, de tempel, alzo in het volgende. Zie Eze 41:1 .
48Toen bracht hij mij tot het voorhuis des huizes, en hij mat elken post van het voorhuis, vijf ellen van deze, en vijf ellen van gene zijde; en de breedte der poort, drie ellen van deze, en drie ellen van gene zijde. 49De lengte van het voorhuis twintig ellen, en de breedte elf ellen; en het was met trappen, bij dewelke men daarin opging; ook waren er pilaren aan de posten, een van deze, en een van gene zijde.
 trappen, Zonder te melden hoeveel, gelijk boven vs.6.
Copyright information for DutSVVA